Op zoek naar balans: stabiel ritme vinden bij paarden
Het belang van balans en ritme bij jonge paarden
Bij jonge of onervaren paarden merk je al snel dat het rijden van een stabiel ritme, vooral in draf, best een uitdaging kan zijn.
Maar hoe komt dat eigenlijk?
Wanneer we van een paard vragen om in een constant ritme te bewegen, vraagt dat flink wat kracht. Het moet zijn achterbenen gelijkmatig onderbrengen, de buikspieren activeren én – alsof dat nog niet genoeg is – ook nog eens het hoofd en de hals in een stabiele positie houden. Een hele opdracht dus, zeker voor een paard dat nog volop in rijtechnische ontwikkeling is.
Daarbij komt dat de ondergrond soms oneffen of zwaar kan zijn, en dat ook het evenwicht van de ruiter zelf invloed heeft op het geheel. Alles bij elkaar maakt dat het voor het paard vaak makkelijker voelt om het ritme te laten schommelen, dan om stabiel en correct door te blijven bewegen.
Wanneer een paard zijn balans verliest, zal het meestal versnellen of juist vertragen, afhankelijk van zijn karakter en de situatie. Andere signalen van disbalans zijn; zwaar worden in de hand of juist achter de teugel zoeken, leunen tegen de wand, scheef gaan lopen of zelfs onverwacht afwenden. In sommige gevallen kan het zelfs tot probleemgedrag leiden: het paard voelt zich zo uit balans en onzeker, dat het twijfelt of het zich nog veilig kan voortbewegen met een ruiter op zijn rug.
Het is dus onze taak als ruiter om voortdurend op zoek te gaan naar dat ene punt: het balanspunt (=het moment waarop het paard zich in evenwicht, ritmisch en met minimale spanning voortbeweegt, in verbinding met de ruiterhand, zonder te leunen op voorhand of ruiter.). Wanneer het paard niet te snel en niet te traag gaat, in contact blijft en zijn lijf op de juiste manier gebruikt. Dat vraagt van ons dat we op het juiste moment bijsturen — soms door lichtjes af te remmen, soms door juist zachtjes toe te rijden.
Wanneer het paard dat balanspunt even gevonden heeft, is dat – zeker bij jonge of groene paarden – vaak van korte duur. En dat is helemaal oké. De kunst zit hem in het herkennen van die momenten, en ze steeds een beetje langer te laten duren.
Met tijd, geduld, correcte hulpen en een eerlijke training zal de ‘groene zone’ (zie afbeelding) groter worden. Dat is de zone waarin het paard echt in balans is en het werk aanvoelt als vanzelfsprekend. De ‘rode zones’ – waarin het paard óf zijn voorwaartse drang verliest, óf te veel naar voren valt en zwaar in de hand wordt – zullen dan steeds kleiner worden.
Denk bijvoorbeeld aan een goed uitgevoerde piaffe: het paard lijkt bijna ter plekke te blijven draven, maar het lichaam blijft volledig in verbinding, en de energie blijft vloeien van achter naar voor. Of aan een uitgestrekte draf, waarbij het paard in hetzelfde ritme zijn passen verlengt, zonder te gaan ‘vallen’ of hangen.
Dat is waar we naartoe trainen. Niet met de focus op spektakel, maar met oog voor evenwicht, rust en harmonie.
En hoe weet je nu of een paard echt goed in balans loopt?
Een handig trucje is om je teugels “Door te knippen”. Niet echt natuurlijk, maar wanneer je paard in balans loopt en je het teugelcontact heel even zou verbreken, zou er geen verschil in ritme of houding te zien mogen zijn. Een handige check-up wanneer je zelf aan het rijden bent.
Bij een jong, onervaren paard, zal de groene zone heel smal zijn, en de rode zones juist heel breed. Hoe meer het paard leert zich te balanceren, hoe groter de groene zone kan worden en het paard zich ook in meer of minder km/u in een correcte vormspanning kan houden .